Hier en nu
87 is hij nu. Het is niet eens zo ver hier vandaan, dat hij geboren werd, al die jaren geleden. Ik stel me even aan hem voor. We staan in zijn kleine, goed georganiseerde keukentje en ik help hem met pleisters plakken. Het brand een beetje, onder zijn nagel die een stukje is losgescheurd. Hij ging even wandelen, net als iedere dag. De frisse lucht en de beweging doen hem zo goed. Zo komt hij nog wat onder de mensen.
Ik kom aanfietsen uit het bos als ik de commotie op straat zie. De rollator een stukje bij hem vandaan gerold, een auto staat stil, midden op de weg. Twee dames helpen hem voorzichtig overeind. Het is een vervelend stoeprandje, zo ongelijk. Het wieltje van de rollator bleef hangen en daar lag hij dan. Het gebeurt voor je er erg in hebt. ‘Maar ik ga zo weer, hoor’, zegt hij vastberaden. Dan voelt hij aan zijn been. Hij trekt de pijp van zijn broek wat omhoog en daar zien we het bloed in een rode plek op zijn stevige kousen. Toch nog maar even zitten, dan. Ik trek de twee keukenstoeltjes van onder de tafel en zet ze tegenover elkaar. Hij wijst me de weg naar de badkamer om een washandje te zoeken en laat zich gehoorzaam installeren met zijn been omhoog. Toch maar niet meer aan de wandel, vandaag.
Toen en daar
‘Wat doe je dat lief’, zegt de dame die ook haar boodschappen aan het verzamelen is. Ik loop met mijn vader door de Albert Heijn. 87 is hij en niet meer zo stevig als voorheen. Als hij alleen gaat, heeft hij zijn rollator. Nu zijn we samen met de auto en zoeken zijn kerstboodschapjes bij elkaar. Niet dat hij zo veel nodig heeft, hoor, in zijn eentje. En boodschappen doen is ook nooit zijn hobby geweest. Maar zo is hij er toch nog even uit, snap je, en komt hij nog even onder de mensen. Zijn wereldje is klein geworden de laatste jaren, al woont hij in een heel groot huis. De drukte in de winkel brengt hem uit balans, maar aan mijn arm houdt hij dapper stand. Hij kijkt om zich heen op zoek naar geluk.
Nu gaat het wel weer, maar vorige week, toen is hij gevallen. Zomaar op straat. ‘Die rot-stoepjes ook’, zei hij zuchtend aan de telefoon. ‘Die zijn hier soms zo ongelijk. Een aardige vrouw heeft me opgeraapt en is met me mee naar huis gelopen. Ik bloedde behoorlijk, hoor, in mijn gezicht. En mijn bril was kapot.’ Een fris bosje roosjes op de salontafel herinnert aan haar tweede bezoekje later die week.
Hetzelfde en toch anders
Ik heb het washandje al gauw gevonden, net als bij mijn pa heeft ook hier alles zijn vaste plek. Het kousje was ik uit onder de kraan en stop ik vast voor hem in de wasmachine. ‘Vrijdag ga ik weer wassen’, vertrouwt hij me toe. Iedere week heeft een zelfde patroon.
Zal ik nog een kopje thee voor hem zetten? Nee, dat is niet nodig, hij heeft het juist opgedronken voor hij ging lopen. Hij zal dan maar even op het balkonnetje gaan zitten vandaag. Jammer van het lopen. Achter zijn brillenglazen zie ik een eenzame traan. Van de schrik. Voorzien van een flinke pleister op zijn been en met zijn vinger verbonden tot het bloeden weer stopt, staat hij al weer op om de rollator in het schuurtje te zetten. Mijn taak zit erop. We nemen, als vanzelfsprekend, afscheid met een dikke knuffel.
Het is al weer een paar jaar geleden dat mijn vader overleed. Alles verandert. En toch ook weer niet.